Incassorecht
Wet normering incassokosten (WIK)

De Wet normering incassokosten (WIK)

Op 1 juli 2012 is in werking getreden wetsvoorstel 32 418, ook wel bekend als ‘Incasso(kosten)-wet’ of 'Wet normering incassokosten (WIK)'. De bedoeling van die wet is de bescherming van met name consumenten tegen onredelijke incassokosten bij niet nagekomen verbintenissen tot betaling van een geldsom. De regeling is van dwingend recht, zodat hier niet van kan worden afgeweken ten nadele van de consument; wel ten voordele. Dit verbod geldt ook wanneer een boetebeding als bedoeld in art. 6:91 BW geacht kan worden te zijn bedongen ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Een dergelijk beding is dan vernietigbaar (art. 3:40 lid 2 BW) en kan ook buitengerechtelijk worden ingeroepen.
Heeft de schuldenaar gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dan kan van de nieuwe regeling wèl bij overeenkomst worden afgeweken. Ten aanzien van niet-consumenten is zij dus van regelend recht. Zijn derhalve over de incassokosten geen afspraken gemaakt - bij overeenkomst of Algemene Voorwaarden - dan geldt de nieuwe regeling toch weer.
Is sprake van een vordering tot schadevergoeding, dan is de nieuwe regeling alleen van toepassing indien de betalingsverplichting is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
De Incassokosten-wet biedt vanaf 1 juli 2012 een wettelijke basis voor de bepaling van de hoogte van de ‘vergoeding van redelijke kosten ter verkrijging van betaling buiten rechte’, de zogenaamde ‘incassokosten’, zulks met een vastgesteld minimum- en maximumbedrag. Bij AMvB (het ‘Besluit voor vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’) is een staffel naar hoogte van de vordering vastgesteld. Hierdoor worden excessen en willekeur voorkomen; anders dan bij de regeling van de Rapport Voor-werk I en II mag de rechter er in principe niet vanaf wijken.

De nieuwe incassokosten-staffel is als volgt:
- 15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2.500 van de vordering, met een minimum van € 40;
- 10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2.500 van de vordering;
- 5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5.000 van de vordering;
- 1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 van de vordering; en
- 0,5% over het meerdere van de hoofdsom, een en ander met een algeheel maximum van € 6.775.

De aldus becijferde incassokosten mogen verhoogd worden met het geldende BTW-tarief indien en voor zover de schuldeiser deze BTW niet kan verrekenen.

De nieuwe regeling is inmiddels ingegaan op 1 juli 2012, maar is slechts van toepassing op vorderingen welke na 1 juli 2012 opeisbaar zijn geworden.
Vorderingen welke vóór 1 juli 2012 opeisbaar zijn geworden vallen mitsdien nog steeds onder de oude regeling van de Rapporten Voor-werk I en II van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.

De nieuwe wettelijke regeling zal ertoe leiden, dat de schuldenaar nooit méér incassokosten zal hoeven te betalen dan de regeling toelaat. Discussie ten overstaan van een rechter is dan ook niet meer noodzakelijk, temeer niet nu de verschuldigdheid ook niet langer afhankelijk is van de omvang van werkelijk verrichte invorderingswerkzaamheden zijdens de schuldeiser. Het betreft forfaitaire bedragen, geabstraheerd van de kosten van daadwerkelijk verrichte incassowerkzaamheden. Ook is niet noodzakelijk dat de schuldeiser een advocaat, deurwaarder of incassobureau heeft ingeschakeld. Ook eigen, interne, werkzaamheden komen voor de vergoeding volgens de regeling in aanmerking. Daarbij dient bedacht te worden, dat bij overdracht aan een incassogemachtigde uiteraard niet nogmaals, dus extra, incassokosten verschuldigd worden. De hoogte van de originele hoofdsom is de enig bepalende factor.

Hoe werkt het dan?

Heeft de schuldeiser meerdere vorderingen, maar heeft hij nog geen invorderingsmaatregelen getroffen - hij heeft dus nog niet aangemaand - dan mag hij de incassokosten niet per vordering eisen, maar moet hij zijn vorderingen eerst bij elkaar optellen, en dan de hoogte van de incassokosten over de som van de hoofdsom bepalen. De verschenen wettelijke of contractuele verzuim(handels)rente wordt vooralsnog niet meegenomen in het bepalen van de hoogte van de incassokosten. Dit kan anders worden als het buitengerechtelijke incassotraject langer dan een jaar duurt. Na ommekomst van een jaar kan de rente namelijk bij de hoofdsom worden opgeteld. Of die moeite loont moet van geval tot geval worden beoordeeld.

Van belang is tevens, dat met de wettelijke incassokostenvergoeding alle kosten zijn afgedekt, dus ook onzinnige posten zoals administratiekosten, beheers- en dossierkosten, en niet te vergeten de bij sommige incassobureau’s gebruikelijke ‘registratiekosten’.

Tegenover consumenten
Tegenover consumenten kan de schuldeiser aanspraak maken op de forfaitaire incassokosten indien en zodra hij die schuldenaar/consument na het opeisbaar worden van de vordering tot betaling heeft aangemaand, stellende een nadere betaaltermijn van minimaal 14 dagen (de zogenaamde 'veertiendagenbrief'), en betaling wederom is uitgebleven (aanmaningsplicht). Daarbij moeten in de aanmaning reeds de kosten worden genoemd. Wordt de hoogte niet gebaseerd op de wettelijke staffel, maar op Algemene Voorwaarden of contractuele bepalingen, dan dient alsnog de hoogte van de wettelijke staffel vermeld te worden.

Ook dient vermeld te worden dat en waarom eventueel aanspraak wordt gemaakt op niet-verrekenbare BTW, bijvoorbeeld omdat de schuldeiser geen BTW-plichtige ondernemer is of de vordering betrekking heeft op een vrijgestelde prestatie.
De schuldeiser loopt overigens nog steeds het risico dat zijn aanmaning de schuldenaar niet bereikt. Aanmaning per (aangetekende) post, fax of eMail is derhalve aan te bevelen.

Tegenover niet-consumenten
De nieuwe wettelijke regeling geldt slechts tegenover niet-consumenten (ondernemers dus) wanneer schuldeiser en schuldenaar vooraf geen afwijkende afspraken hebben gemaakt, bijvoorbeeld bij overeenkomst of toepasselijke Algemene Voorwaarden.
Zijn wèl afwijkende afspraken gemaakt, dan gelden die afspraken onverkort. Dus toch weer onredelijk hoge incassokosten, boeteregelingen, registratie- en dossierkosten etc.. Echter, de rechter heeft een matigingsrecht en kan zo bepaalde afspraken wegens onredelijkheid buiten toepassing laten.

Overigens zij erop geattendeerd dat niet-consumenten in beginsel na ommekomst van 30 dagen na faktuurdatum van rechtswege in verzuim zijn, zulks op basis van de Richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties (RL 2011/7/EU). Het verdient echter aanbeveling om direct na datum opeisbaarheid tot betaling te sommeren. Een nadere betaaltermijn van 14 dagen wordt als redelijk gezien. De schuldeiser hoeft dus zeker geen 30 dagen stil te zitten.

Conclusie

De conclusie moet dan ook zijn, dat in de relatie leverancier/schuldeiser tegenover een consument/schuldenaar veel veranderd is.
Leveranciers/schuldeisers kunnen ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geen beroep meer doen op hun Algemene Voorwaarden of contractuele bepalingen, althans wanneer deze regeling nadelig afwijkt van de nieuwe regeling. Zij dienen te voldoen aan de hiervoor genoemde wettelijke vereisten (aanmanings- en meldingsplicht, met wettelijke minimumtermijn van 14 dagen). Aan de andere kant kan na ommekomst van die 14 dagen zonder meer aanspraak worden gemaakt op vergoeding van de wettelijke incassokosten, te becijferen aan de hand van de staffel. Dit is nog uitdrukkeiljk bevestigd door de Hoge Raad in een prejudiciële beslissing van 13.06.2014.

In de relatie tussen bedrijven onderling wijzigt niet noodzakelijkerwijs iets. De nieuwe regeling wordt slechts van toepassing bij het ontbreken van een expliciet overeengekomen incassokostenregeling. In dat kader behoeven de Algemene Voorwaarden dus niet aangepast te worden. Er dient er dan echter wel op gelet te worden dat deze Algemene Voorwaarden ook daadwerkelijk overeengekomen worden. Dit impliceert dat de voorwaarden vóór het aangaan van de overeenkomst ter hand gesteld dienen te zijn. Een duidelijke offerte of overeenkomst op dit punt is dus van belang.De conclusie moet dan ook zijn, dat in de relatie leverancier/schuldeiser tegenover een consument/schuldenaar veel veranderd is.
Leveranciers/schuldeisers kunnen ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geen beroep meer doen op hun Algemene Voorwaarden of contractuele bepalingen, althans wanneer deze regeling nadelig afwijkt van de nieuwe regeling. Zij dienen te voldoen aan de hiervoor genoemde wettelijke vereisten (aanmanings- en meldingsplicht, met wettelijke minimumtermijn van 14 dagen). Aan de andere kant kan na ommekomst van die 14 dagen zonder meer aanspraak worden gemaakt op vergoeding van de wettelijke incassokosten, te becijferen aan de hand van de staffel.

In de relatie tussen bedrijven onderling wijzigt niet noodzakelijkerwijs iets. De nieuwe regeling wordt slechts van toepassing bij het ontbreken van een expliciet overeengekomen incassokostenregeling. In dat kader behoeven de Algemene Voorwaarden dus niet aangepast te worden. Er dient er dan echter wel op gelet te worden dat deze Algemene Voorwaarden ook daadwerkelijk overeengekomen worden. Dit impliceert dat de voorwaarden vóór het aangaan van de overeenkomst ter hand gesteld dienen te zijn. Een duidelijke offerte of overeenkomst op dit punt is dus van belang.