Insolvenzrecht
Regelinsolvenzverfahren

De faillissementsprocedure in het Duitse faillissementsrecht

De meest recente Duitse regels inzake het faillissementsrecht dateren van 01.01.1999, en zijn neergelegd in de Insolvenzordnung (InsO). Er wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde Regelinsolvenzverfahren en het Verbraucherinsolvenzverfahren. In het hiernavolgende wordt alleen het Regelinsolvenzverfahren besproken.

Algemeen

De 'Insolvenz' kan in Duitsland uitgesproken worden over het vermogen van natuurlijke personen, rechtspersonen en de 'nicht rechtsfähige Verein' (§ 11 Insolvenzordnung (InsO)). 'Bund', 'Länder' en 'Gemeinden' kunnen niet failliet gaan (§ 12 InsO).

Gronden voor een Insolvenz zijn:
  1. Zahlungsunfähigkeit: hiervan is sprake wanneer 90% van de opeisbare vorderingen niet meer binnen 3 weken betaald kunnen worden. Bij twijfel geldt het navolgende richtsnoer: wanneer de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij is opgehouden te betalen;
  2. Drohende Zahlungsunfähigkeit: hiervan is sprake wanneer met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid meer dan 10% van de vorderingen niet meer betaald kan worden wanneer die vorderingen opeisbaar worden, èn daadwerkelijk opgeëist worden;
  3. Überschuldung: dit is een extra grond voor rechtspersonen en treedt op wanneer de passiva de activa overtreffen. Geldt echter de facto niet voor natuurlijke personen, aangezien die met hun privé-vermogen aansprakelijk zijn.

Bevoegd tot het aanvragen van de Insolvenz zijn de schuldenaar zelve, alsook diens schuldeisers. Kan de schuldenaar zelf te allen tijde een Insolvenzantrag stellen; de schuldeiser kan dat alleen maar wanneer hij bij de aanvraag belang (i.e. rechtliches Interesse) heeft, én hij het bestaan van de vordering, alsook het bestaan van een of meer van de aangevoerde gronden voor de Insolvenz kan onderbouwen. In de praktijk blijken dergelijke schuldeisers nagenoeg altijd een Krankenkasse of het Finanzamt te zijn.

Bevoegde rechter is het Amtsgericht, in beginsel van de plaats waar de schuldenaar woont of gevestigd is, dan wel zijn 'Mittelpunkt der selbstständigen wirtschaftlichen Tätigkeit' heeft, zulks met die kanttekening dat sprake is van 'Konzentration'. Dit impliceert dat per Landgerichtbezirk slechts één Amtsgericht als Insolvenzgericht wordt aangewezen.
Binnen de Insolvenzgerichte worden de faillissementen inhoudelijk afgewikkeld door de Rechtspfleger, behoudens in die gevallen waarin de wet de beslissing aan de Richter voorbehoudt.

Wanneer aanvragen?
De wettelijke Überschuldung is als criterium voor de Insolvenz meestal niet zo gemakkelijk vast te stellen. Het is daarom beter om een cash flow test te doen. Die is erop gericht om de Zahlungsunfähigkeit te bepalen.
Op het niet (tijdig) aanvragen staat in feite geen sanctie, behoudens de eventuele Geschäftsführerhaftung (bestuurdersaansprakelijkheid) wanneer niet binnen 3 weken na Zahlungsunfähigkeit (ZUF) of Überschuldung (ÜS) de aanvraag is ingediend (§ 15a I/II InsO).
Echter, uit onderzoek is gebleken dat de aanvraag gemiddeld pas 10 maanden na het ontstaan van de materiële Insolvenz (ZUF of ÜS) wordt ingediend.

In dat geval kunnen overigens ook een strafrechtelijke vervolging wegens Insolvenzverschleppung en regresvordering om de hoek komen kijken. Voor de Geschäftsführer kan dit impliceren dat hij persoonlijk aansprakelijk wordt (§ 15b InsO). Insolvenzverschleppung speelt trouwens zowel bij de Geschäftsführer alsook bij de eenmanszaak (Einzelkaufmann).

Procedure

I. Nadat rechtsgeldig een Insolvenzantrag is ingediend, kan het Amtsgericht - en dat doet het normaliter altijd - eerst een Vorverfahren openen. Dit Vorverfahren is bedoeld om het Amtsgericht als Insolvenzgericht inzage te verschaffen in de vermogenspositie van de schuldenaar. Het Insolvenzverfahren mag namelijk alleen geopend worden wanneer het vermogen van de schuldenaar minimaal de kosten van faillissementsprocedure dekt (§ 26 InsO). Is dat niet het geval, dan wordt de Insolvenzantrag sowieso afgewezen. Deze afwijzing kan door eenieder voorkomen worden door de noodzakelijke kosten voor de procedure aan het Insolvenzgericht te voldoen.
In het Vorverfahren moet de schuldenaar aan het Insolvenzgericht alle informatie verschaffen die dat dienstig acht, zelfs die informatie op grond waarvan een strafrechtelijke procedure tegen de schuldenaar opgestart zou kunnen worden. Daarbij kan het Insolvenzgericht bepalen dat de schuldenaar alle verklaringen 'an Eides statt' dient af te leggen (§§ 20 jo. 97 I InsO). Ook kan het Insolvenzgericht de schuldenaar in hechtenis nemen, wanneer deze zijn verplichtingen niet nakomt of het gevaar bestaat dat hij een deel van het vermogen aan het faillissement c.q. aan de boedel onttrekt.

Teneinde de boedel veilig te stellen kan het Insolvenzgericht in het Vorverfahren ook een aantal Sicherungsmaßnahmen treffen:
  • het kan een vorläufiger Insolvenzverwalter aanstellen;
  • het kan de schuldenaar een beschikkingsverbod (Verfügungsverbot) opleggen;
  • het kan individuele executiemaatregelen verbieden;
  • het kan een postblokkade opleggen.

II. Afhankelijk van de uitkomst van het Vorverfahren zal het Insolvenzgericht het faillissement uitspreken (middels Eröffnungsbeschluss) en zo officieel het Insolvenzverfahren over het vermogen van de schuldenaar openen: er wordt een Insolvenzverwalter aangesteld (in de regel de vorläufige Insolvenzverwalter uit het Vorverfahren), de debiteuren kunnen alleen nog maar bevrijdend aan de Insolvenzverwalter betalen, de schuldeisers dienen hun vordering binnen een bepaalde termijn bij de Insolvenzverwalter in te dienen onder benoeming van eventuele zekerheidsrechten, en er wordt gelijk een datum voor de (eerste) crediteurenvergadering (Gläubigerversammlung) bepaald.

Wanneer het Insolvenzverfahren geopend wordt kunnen de schuldeisers er bijna zeker vanuit gaan, dat uiteindelijk ook een uitbetaling zal volgen. Daarna zal de Insolvenz worden opgeheven.

In tegenstelling tot de Nederlandse praktijk betekent het einde van de Insolvenz niet automatisch het einde van de mogelijkheid voor de schuldeiser om verhaal te nemen op de schuldenaar. Door het faillissement c.q. het einde daarvan wordt de rechtspersoon namelijk niet per definitie opgeheven. Indien de rechtspersoon niet geliquideerd is, of de natuurlijk persoon geen Restschuldbefreiung ('schone lei') verkregen heeft, kan de schuldeiser weer gewoon de gebruikelijke executiemaatregelen opstarten (§ 201 Abs. 2 InsO).
Schematisch verloop van het Insolvenzverfahren:
Schemat verloop Insolvenzverfahrens
Enkele afzonderlijke onderwerpen:
Heeft U nog vragen? Laat het ons weten via het contact-formulier.