Voor buitenlanders bestaat de mogelijkheid om toch (al) na ommekomst van de helft van de opgelegde onvoorwaardelijke
Freiheitsstrafe vervroegd in vrijheid te worden gesteld, namelijk in combinatie met met name een
Abschiebung.
Een buitenlander die veroordeeld is, wordt als namelijk als ongewenst aangemerkt, en dus wil Duitsland de veroordeelde het liefst niet meer binnen zijn landsgrenzen hebben. De betrokkene wordt daarom als ongewenst vreemdeling aangemerkt en zou vervolgens uit het land gezet kunnen worden. Dat laatste is echter feitelijk onmogelijk, omdat hij gevangen gezet is.
Zodra echter de
Halbstrafe in zicht komt, kan een verzoek worden ingediend om van de verdere tenuitvoerlegging (in Duitsland) af te zien. Dit is in
§ 456a StPO is geregeld. De veroordeelde moet er wel rekening mee houden, dat hij een
Einreiseverbot für die Bundesrepublik Deutschland en/of het Schengen-gebied krijgt opgelegd.
Dat laatste is met name vervelend voor die Nederlandse ingezetenen zonder Nederlandse nationaliteit. Zij worden normaliter immers niet uitgeleverd aan Nederland, maar naar hun 'vaderland', dus het land van hun nationaliteit, hetgeen kan inhouden, dat zij dan niet meer zonder strafrechtelijke consequenties het Schengen-gebied, en dus Nederland, mogen bezoeken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een Nederlands ingezetene met uitsluitend de niet-Nederlandse nationaliteit; deze wordt in geval van
Abschiebung op het vliegtuig naar zijn vaderland (i.e. land van zijn nationaliteit) gezet, en mag de komende jaren niet meer het Schengen-gebied betreden.
De duur van het
Einreiseverbot wordt overigens bij de
Abschiebung vastgesteld, en bedraagt normaliter 7 jaar + de gehele duur van de eerder opgelegde onvoorwaardelijke
Freiheitsstrafe. Veelal wordt de duur van het
Einreiseverbot ook gekoppeld aan de normale
Strafvollstreckungsverjährungfrist.
Schending van het
Einreiseverbot leidt tot opheffing van de vervroegde invrijheidstelling, en bij aanhouding tot het alsnog moeten ondergaan van de oorspronkelijke gevangenisstraf.