I. ErmittlungsverfahrenIedere strafzaak begint dus met een opsporingsonderzoek (
Ermittlungsverfahren of
Vorverfahren genoemd), dat geleid wordt door de
Staatsanwaltschaft (Openbaar Ministerie). Normaliter begint het
Ermittlungsverfahren met een
Anfangsverdacht, en wel op grond van een
Strafanzeige (aangifte) of
Strafantrag (vervolgingsverzoek). Het
Ermittlungsverfahren eindigt met de formele
Vermerk über den Abschluss der Ermittlungen van
§ 169a StPO.
In beginsel bestaat een plicht tot opsporing c.q. vervolging, waarbij de
Staatsanwaltschaft tot strenge objectiviteit verplicht is. Komt de
Staatsanwaltschaft aan het einde van het
Ermittlungsverfahren tot de overtuiging (
Entschließung), dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de verdachte veroordeeld zal worden, dan wordt de zaak geseponeerd (
eingestellt). In het andere geval komt het tot een
öffentliche Klage. Door de
öffentliche Klage wordt de zaak aan de rechter overgedragen.
Het is dus niet de taak van de
Staatsanwaltschaft om te beslissen dat de verdachte daadwerkelijk een strafbaar feit gepleegd heeft; dat is de taak van de rechter. De
Staatsanwaltschaft hoeft slechts '
zu ermitteln', en aan het eind, als er niets meer '
zu ermitteln' is, de kans te beoordelen of de gedaagde voor het telastegelegde veroordeeld zal worden of niet. Een kans van 51% is daarbij voldoende om een zaak aan te brengen c.q. een
Strafbefehl aan te vragen; de resterende 49% moet dan maar aan de rechter worden overgelaten of geseponeerd. Dit impliceert echter ook, dat een
Einstellung (sepot) moet volgen als de kans op veroordeling lager dan 49% wordt ingeschat (bewijssepot ex
§ 170 II StPO). Maar ook als de kans op veroordeling toch op 51% wordt ingeschat, kan de zaak nog altijd met een
Einstellung (ex
§§ 154 ff. StPO) worden afgedaan (opportuniteitssepot).