Auslandszeugen
Buitenlandse getuigen in het Duitse burgerlijk procesrecht

Procesrechtelijke (on)mogelijkheden ten aanzien van Auslandszeugen

Ook in Duitsland geldt in een civiele procedure de hoofdregel, dat de partij die iets stelt in de procedure, die stelling in principe ook dient te bewijzen. Feiten van algemene bekendheid hoeven uiteraard niet meer bewezen te worden. Dit geldt ook voor stellingen die al erkend zijn door de wederpartij. Alle andere zaken moeten, mits relevant voor de aan de rechter ter beoordeling voorgelegde rechtsvraag, bewezen worden. Daarbij heeft de rechter ingevolge § 286 ZPO de verplichting de ware toedracht ten aanzien van de feiten te achterhalen (Aufklärungspflicht). De Duitse civiele rechter is dan ook minder lijdelijk dan zijn Nederlandse collega.

In het Duitse Klageverfahren zijn de bewijsmiddelen limitatief geregeld:
  • S = Sachverständigengutachten (deskundigenbewijs)
  • A = (richterliche) Augenschein (hetgeen de rechter ter zitting en/of descente hoort en ziet) en de amtliche Auskunft
  • P = Parteivernehmung (partijgetuige)
  • U = Urkundenbeweis (schriftelijk bewijs)
  • Z = Zeugenbeweis (getuigen)
Een belangrijk, zo niet hèt belangrijkste, bewijsmiddel in het Duitse burgerlijke procesrecht is de getuige (Zeugenbeweis). Dat heeft alles te maken met het ' Mündlichkeitsprinzip': de concentratie van de procedure in de mondelinge behandeling(en) van de Gütetermin, Haupttermin, Beweistermin e.d.
De bewijzen, en dus ook de getuigen, worden ter zitting besproken en beoordeeld: de rechter moet zich persoonlijk ter zitting een beeld kunnen vormen van het bewijs/de getuige, en de waarde daarvan in de aan hem voorgelegde zaak.
Ten aanzien van de getuige die in Duitsland woonachtig is of die de Duitse nationaliteit bezit, heeft de rechter van de Duitse wetgever voldoende middelen gekregen om de getuige ook daadwerkelijk voor hem te laten verschijnen. Over die getuigen heeft hij 'Hoheitsgewalt', en hij kan onwillige getuigen met financiële, en uiteindelijk zelfs lijfsdwang, dwingen om voor hem te verschijnen en een verklaring af te leggen. Ook zij die zich ter zitting kunnen verschonen, zoals familieleden, zijn in principe verplicht om aan een oproeping om als getuige te worden gehoord, gehoor te geven. In de schriftelijk oproeping van de getuige wordt de getuige over een en ander uitdrukkelijk geïnformeerd.

Bij de meeste getuigen is het vrijwillig verschijnen geen probleem. Zij zien het ook als een Bürgerpflicht, en verschijnen gewoon vrijwillig; hun getuigenverklaring is 'Einvernehmlich'.

De getuige heeft overigens recht op een financiële tegemoetkoming (reis- en verletkosten), en kan, indien nodig, de reiskosten zelfs vooraf betaald krijgen. Geldgebrek is dus geen reden om niet te verschijnen.

De buitenlandse getuige (Auslandszeuge)

Anders is het met getuigen uit het buitenland, dus met getuigen waarover de Duitse rechter geen Hoheitsgewalt heeft, bijvoorbeeld de Nederlandse getuige, die niet in Duitsland woont. Als hij vrijwillig verschijnt, heeft ook hij recht op de financiële compensatie. Maar als hij niet vrijwillig verschijnt, kan de rechter hem niet dreigen met 'Ordnungsmitteln', laat staan hem deze opleggen. De rechter kan en mag de niet-verschijnende Auslandszeuge dus geen Ordnungsgeld opleggen of anderszins dwingen om ten overstaan van hem te verschijnen en een getuigenverklaring af te leggen.

Sterker nog, de meeste oproepingen voor Auslandszeugen voldoen niet aan de wet. Meestal wordt gebruik gemaakt van de dezelfde, formele, model-oproeping die voor in Duitsland woonachtige getuigen zijn opgesteld. Dus: formeel van toon, eventueel zelfs aangetekend verzonden, uitsluitend in de Duitse taal opgesteld (en dus niet (ook) in de taal van het woonland van de getuige), en ... voorzien van de gebruikelijke 'Androhung von gesetzlichen Ordnungsmitteln'.

Dat alles is onjuist, en voor buitenlandse getuigen intimiderend:
  • de buitenlandse getuige mag wel vriendelijk verzocht worden om ter zitting te verschijnen, maar anders dan bij getuigen waarover de Duitse rechter wel een Hoheitsgewalt heeft, kan hij dezen hiertoe niet verplichten. Hij mag en kan ze al helemaal niet dreigen met nadelige consequenties.
Anders gezegd: de Auslandszeuge, die om hem moverende redenen niet naar Duitsland wil/kan afreizen om aldaar voor een Duitse rechter als getuige in een civiele procedure te verschijnen en gehoord te worden, dus een getuigenverklaring af te leggen, is hiertoe niet verplicht; althans uit zijn weigering kunnen voor hem geen nadelige gevolgen ontstaan.
Dat wil overigens niet zeggen dat de Duitse rechter geen andere mogelijkheden heeft om de Auslandszeuge toch een verklaring te laten afleggen. Soms is de Auslandszeuge de getuige die de doorslag zou kunnen geven. In dat geval gebiedt de Aufklärungpflicht de Duitse rechter ook andere wettelijke mogelijkheden te proberen, bijvoorbeeld:
  • de schriftelijke getuigenverklaring ex § 377 Abs. 3 ZPO (maar die is moeilijk te verifiëren en biedt geen mogelijkheid tot vragen door rechter en partijen);
  • de video-verklaring van § 128a Abs. 2 ZPO, waardoor de rechter toch een persoonlijke indruk van de getuige kan verkrijgen (hiertoe moet ingevolge EG-Verordening nr. 1206/2001 en/of Haags Bewijsverdrag) een formeel verzoek aan het woonland worden gedaan);
  • het verhoor van Duitse staatsburgers in het buitenland ten overstaan van een ambtenaar van het consulaat (§ 363 Abs. 2 ZPO).

De schriftelijke getuigenverklaring ex § 377 Abs. 3 ZPO is niet de vrijwillige, 'onderhandse', schriftelijke verklaring zijdens een getuige of diens raadsman, afgelegd als quasi-voldoening aan de oproep of op verzoek van een van parijen.
Een dergelijke verklaring heeft uiteraard ook bewijskracht. Echter minder; niet als getuigenbewijs, maar als Urkunde of Augenscheinsobjekt (BGH, Urteil vom 10.05.1984 - III ZR 29/83).
Het feit dat een Auslandszeuge absoluut geen medewerking verleent, en bijvoorbeeld niet eens reageert, vormt op zichzelf onvoldoende reden om dan maar aan te nemen dat de bewijsplichtige partij dan maar niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. In dat geval is de rechter in beginsel verplicht een rechtshulpverzoek, rechtstreeks bij de bevoegde rechter van de woonstaat van de getuige (EG-VO nr. 1206/2001) of bij de bevoegde autoriteiten van de het woonland (Haags Bewijsverdrag), in te dienen.

Ingevolge de EG-Verordening dient de aangezochte rechter van de woonstaat van de getuige het verzoek vervolgens binnen 90 dagen na de aanvraag af te wikkelen. Het getuigenverhoor vindt (uiteraard) plaats naar het (proces)recht van het woonland. De Duitse rechter, en de partijen, mogen daarbij aanwezig zijn, desgewenst c.q. desmogelijk via video-conferencing.
En mocht ook dat alles geen soelaas brengen, dan kan de Duitse rechter de bewijsplichtige partij opdragen om er dan maar zelf zorg voor te dragen. Echter, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is het uiteindelijke resultaat niet veel anders, waarna de rechter dan toch kan besluiten de bewijsplichtige partij als niet-geslaagd in het opgedragen bewijs te verklaren (beweisfällig).

Maar ook dit heeft voor de onwillige (bijvoorbeeld Nederlandse) Auslandszeuge verder geen nadelige consequenties.
Heeft U nog vragen? Laat het ons weten via het contact-formulier.