Doorvoering relativiteitsvereiste in bestuursrecht

Met de invoering van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht wordt het al eerder geïntroduceerde ‚relativiteitsvereiste’ verder doorgevoerd in het bestuursrecht: de burger moet voortaan niet alleen rechtstreeks getroffen zijn in zijn eigen belang om toegang tot de bestuursrechter te krijgen, maar de beweerdelijk geschonden norm moet eveneens strekken tot bescherming van zijn belangen. De vraag is nu of burgers voortaan nog wel voldoende middelen hebben om tegen ieder willekeurig bestuursbesluit in rechte op te komen.

Grote Kamer Bestuursrecht

Op 01.01.2013 is in werking getreden de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Vanaf die datum is in het bestuursrecht een nieuwe werkwijze in een beperkt aantal zaken geïntroduceerd voor de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep, en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven: zaken kunnen dan namelijk worden verwezen naar een ‚Grote Kamer’ van vijf leden, en er kan - net zoals in het civiele- en strafrecht - een conclusie worden gevraagd aan een advocaat-generaal. De eerste advocaat-generaal is prof. mr. R.J.G.M. Widdershoven van de Universiteit van Utrecht.